(En de lekkerste pindasaus, of satésaus heeft!)
Als er één keuken is die je niet alleen je bord laat leegeten, maar ook je hart vult, dan is het wel de Indonesische. Deze keuken is een feest van geurige kruiden, sissende pannen, kleurrijke gerechten en vooral heel veel smaak. Echt eten. Eten dat je raakt, verrast en troost. En dat allemaal met een lepel rijst en natuurlijk de lekkerste pindasaus. Of was het satésaus? Daar komen we zo op terug.
Wat Indonesisch eten zo bijzonder maakt, is de combinatie van smaken. Alles draait om balans. Zoet, zout, zuur, pittig en umami vullen elkaar aan alsof ze voor elkaar gemaakt zijn. Je proeft het in elk gerecht. Denk aan rendang, langzaam gestoofd rundvlees met kokosmelk, kruidnagel en kaneel. Of aan gado gado, een salade van gestoomde groenten, ei en kroepoek met – ja hoor – de lekkerste pindasaus eroverheen.
En dan hebben we het nog niet eens over nasi goreng, saté ayam, soto ajam of spekkoek gehad. Elke hap voelt als een warme knuffel.
Of je nu op een plastic stoeltje zit bij een warung in Jakarta of in een sterrenrestaurant in Amsterdam, Indonesisch eten stelt nooit teleur. Sterker nog, het zijn vaak juist de eenvoudigste gerechten die het hardste binnenkomen. Een bord warme rijst met tempeh en sambal hoeft niet veel te kosten, maar kan je hele dag goedmaken. Het is soulfood pur sang. Geen poespas. Gewoon goed eten.
En dan nu het grote verschil tussen pindasaus en satésaus. Of beter gezegd: het gebrek daaraan. In Nederland worden die twee namen vrolijk door elkaar gebruikt. Technisch gezien is satésaus pindasaus die speciaal bij saté wordt geserveerd. Maar eerlijk gezegd maakt niemand zich daar druk om, zolang het maar lekker is.
De essentie zit ‘m in de saus zelf. Gemaakt van pinda’s, knoflook, ketjap, kokosmelk en een beetje pit. Zodra die geuren zich verspreiden, weet je dat je goed zit. Of je het nu pindasaus of satésaus noemt, als het naar meer smaakt en je de pan wil uitlikken, dan heb je te maken met de lekkerste satésaus. Punt.
Indonesisch koken is geen kwestie van “even iets op tafel zetten”. Het is traditie. Liefde. Geduld. Je kookt niet voor één persoon, je kookt voor iedereen. Er staat nooit één pan op het vuur, maar vijf. En niemand vertrekt zonder een tweede portie.
Het eten wordt gedeeld. De verhalen ook. Er wordt gelachen, geproefd, nagevuld, nog eens geproefd. Of je nu familie bent of gewoon toevallig langskomt, als er gegeten wordt, hoor je erbij.
Omdat elk gerecht een verhaal vertelt. Omdat smaken zo perfect op elkaar zijn afgestemd dat het lijkt alsof je mond applaus geeft. Omdat het je meeneemt naar verre eilanden zonder dat je een koffer hoeft in te pakken. Omdat je na één lepel sambal wéét dat je leeft.
En omdat er gewoon geen betere saus bestaat dan de lekkerste pindasaus. Of het nou over saté, groenten of een bak patat (geen friet!) gaat, het maakt alles beter. Soms zelfs mensen. Wie weet.
Zet een pan op het vuur, hak wat knoflook, rooster wat pinda’s, voeg ketjap en limoen toe, en ontdek het zelf. Misschien maak je dan per ongeluk wel jouw versie van de allerlekkerste satésaus. Of het nou pindasaus of satésaus heet, dat maakt niet uit.
Zolang je het met liefde maakt en met vrienden of familie eet, zit je goed.
Selamat makan!
Deel het op social media!